Johanna leidt een veilig, teruggetrokken bestaan op het uitgestrekte Groninger platteland. Haar dochters zijn verhuisd naar Amsterdam, en haar echtgenoot is al twintig jaar dood. Op een maartse winterdag staat er een man voor haar deur, als een verdwaalde hond. Johanna laat hem binnen – niet alleen in huis, maar in haar nieuwe leven. Dat de komst van Kasper niet alleen haar eigen leven opschudt, maar onderdeel is van iets groters, realiseert ze zich pas veel later. In deze tweede roman van Martine de Jong speelt de Groninger gasbel een verrassende rol. Gezien haar achtergrond als vaste medewerker van het befaamde televisieprogramma Zondag met Lubach, is het niet verwonderlijk dat ze op een slimme en humoristische manier aan de haal gaat met een actueel onderwerp. Dit is overigens niet meer dan het decor, De Jong is op haar best als ze schrijft over de complexe familie- en relationele verwikkelingen waar Johanna in verstrikt raakt.